Met de komst van ‘mijn nieuwe benen’ en met meer energie zijn er steeds meer dingen die ik weer op kan pakken, die ik eerder niet kon.
Dingen die bij het ‘normale leven’ horen. Gewoon even een wandeling met de hond maken over het strand, nadat ik gesport heb toch nog even naar de stad fietsen, met de trein naar een vriendin zonder rolstoel en meer dan 1 afspraak op een dag.
Het is écht een wereld van verschil! En ik besef me steeds weer hoe dankbaar ik ben dat ik deze mogelijkheden weer opnieuw mag ontdekken.
Een ‘normaal leven’
Met dat ik dus meer kan, wordt mijn leven ook ‘normaler’. Ik vind het geweldig om gewoon over een perron op een station te lopen of om zonder rolstoel mijn rondje over de markt te kunnen maken.
Het voelt vrij en het is heerlijk om niet altijd de uitzondering te zijn, terwijl ik daar in een rolstoel niet eens echt last van had.
Mijn grenzen liggen nu heel anders, dat mag duidelijk zijn. Waar die grenzen precies liggen vraagt nog wat onderzoek. Voor de operatie kreeg ik pijn en kramp als ik te lang liep of stond, nu krijg ik dat niet en lijkt het dus alsof ik door kan blijven lopen.
Dus als een week lang de zorg van onze hond op mij aan komt, dan zal ik bewijzen dat ik dat nu ook kan. De scootmobiel en rolstoel laat ik netjes in de garage staan en ik pak de fiets of ga gewoon lopen.
De grens
Tot ik dan vorige week toch pijn in mijn rug kreeg en heel erg moe was. Was dit dan de grens?
Ja, zo bleek. Enigszins teleurgesteld na een periode van alleen maar bizarre vooruitgang (daar wen je dus ook aan) vroeg ik mij afgelopen week af wat er hier dan niet goed ging.
Tot ik woensdag terug kwam van de Haagse Hogeschool, waar ik nu ondernemende studenten coach, en mijn fiets uit de beveiligde fietsenstalling op het station haalde. Ik geniet er iedere woensdag intens van dat ik zonder problemen, met energie en zonder hulpmiddelen met de trein naar Den Haag kan en daar in de school gewoon mijn werk kan doen, zoals alle ‘normale mensen’ in mijn ogen.
Nu kwam ik bij mijn fiets aan en zat er een label aan het stuur met een groot rood kruis. Er stond op dat ik mijn fiets had gestald op een plek waar dat niet was toegestaan. Tja, dat wist ik.
Omdat ik mijn fiets niet in de daarvoor bestemde rekken getild krijg, smokkel ik en zet hem er gewoon naast.
Wie hou ik voor de gek?
Met een enigszins roodhoofd liep ik naar de beveiliger van de fietsenstalling die mij al aan zag komen en riep: ‘Jij hebt een fout label aan je fiets hangen. Volgende keer niet meer doen!’ Waarop ik al stotterend zei: ‘Ja sorry, dat weet ik meneer… maar ik heb een spierziekte en ik kan mijn fiets niet in die rekken tillen. Ik hoopte dat mijn fiets op deze manier niet in de weg zou staan.’
Hij kijkt me begrijpend aan en zegt op z’n beste Leids: ‘Ach meissie… maar waarom zeg je dat dan niet gewoon? Dan maken we toch gewoon een briefje waar op staat dat je voortaan je fiets naast het rek mag parkeren. Das geen probleem hoor!’
Ik bedank de beste man hartelijk en ben blij dat hij zo meedenkt. En toch denk ik bij het wegfietsen: ‘Shit! Maar dit is dus precies wat ik niet wil! Dan moet ik de volgende keer steeds dat briefje laten zien en ben ik dus een uitzondering.’
En opeens snap ik wat ik aan het doen ben. Want wie hou ik nu eigenlijk voor de gek?
Alleen mezelf. Ik ben zo hard bezig met ‘normaal’ zijn, dat ik soms helemaal vergeet dat ‘normaal’ niet bestaat. En het zoveel makkelijker is als je gewoon vooral jezelf bent, met een briefje om mijn fiets te mogen stallen buiten het rek op het station. Dat dan weer wel..